Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [58]Weende ik niet [59]over hem, die harde dagen had? Was mijn ziel niet beangst over den nooddruftige? 58. Deze vraag verzekert sterkelijk dat hij zulks gedaan had. Of het is een soort van eedzweren, waarin de straf, die hij wenste, verzwegen wordt, indien hij het gemelde niet gedaan had; maar dewijl hij het gedaan had, verklaart hij aldus dat het te verwonderen was dat niemand met hem medelijden had. 59. Hebreeuws, over den harde van dagen.